Roelof Rosendal
Reeds op twaalfjarige leeftijd legde Roelof (1955) een uitgesproken interesse voor traditionele muziek aan de dag. In eerste instantie waren het de melodieën van de gajda (de Bulgaarse doedelzak) en de complexe ritmiek van de muziek uit Macedonië die zijn aandacht trokken. Op autodidactische wijze, door het zelf bouwen van instrumenten en het eindeloos luisteren naar opnamen, maakte hij zich deze muziek eigen. Later trad hij op met Turkse en Joodse muzikanten, speelde in verschillende muziekgroepen en studeerde muziek uit de Balkan en Turkije bij de etnomusicoloog W. Swets. Hij speelde tien jaar lang in diens ensemble Calgija, waar hij ook de ud (de Turkse luit) leerde bespelen. Terwijl zijn kennis van de Oost-Europese muziek gestadig groeide, richtte hij zijn interesse tevens op de Keltische traditionele muziek. In 1987, hetzelfde jaar waarin hij als multi-instrumentalist in dienst trad bij het Internationaal Danstheater (een samenwerking die zes jaar zou duren), nam hij één van de meest complexe traditionele instrumenten ter hand; de uilleann-pipes. (Onder één elleboog wordt een blaasbalg geklemd, onder de andere een zak, de handen bedienen de speelpijp, de knie wordt gebruikt voor het wel of niet afsluiten van de onderkant van de speelpijp en de pols voor het bespelen van een aantal kleppen; de Ierse doedelzak heeft wel wat weg van een ingewikkeld soort fitness apparaat). Roelof is inmiddels een alom gewaardeerde bespeler van dit met uitsterven bedreigde instrument en kan als geen ander verbindingen leggen tussen Oost- en West Europese traditionele en moderne muziek.